21-03-2021 LEMMER – In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht staat dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning milieu geheel of gedeeltelijk kan intrekken, als gedurende 3 jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Een aantal belangenorganisaties probeerde via de rechter een vergunning van een veehouderijbedrijf gedeeltelijk ingetrokken te krijgen, omdat daar geen volledig gebruik van was gemaakt. De rechter wees dat verzoek af.
Enkele milieuorganisaties constateerden dat bij een aantal veehouderijen gedurende 3 achtereenvolgende jaren niet het aantal dieren is gehouden waarvoor een vergunning werd verleend. Naar aanleiding daarvan hebben zij bij de gemeenten verzoeken ingediend om de omgevingsvergunning voor het aantal dieren dat in de periode niet is gehouden gedeeltelijk in te trekken. De verzoeken werden onderbouwd met de gegevens van opgevraagde meitellingen. De gemeenten hebben de betreffende verzoeken afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat het bevoegd gezag het recht heeft een vergunning in te trekken, als een stal van een bedrijf niet is gebouwd. De situatie is anders wanneer de stal wel is gebouwd, wanneer daar niet het vergunde aantal dieren in wordt gehouden. De rechtbank beschouwt een stal als een zelfstandig onderdeel van een bedrijf. Het recht om dieren te houden is daarvan een afgeleide. Er bestaat geen bevoegdheid om de vergunningen in te trekken, als er wel handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Daarnaast werd door de rechter vastgesteld dat de meitellingen slechts een momentopname zijn, waarmee niet bewezen wordt dat er gedurende een aaneengesloten periode minder dieren zijn gehouden, dan waarin de vergunning voorziet. De rechtbank achtte daarmee het beroep ongegrond. Gemeenten hadden terecht besloten om de vergunning niet gedeeltelijk in te trekken.